In den beginne leefde de mens alleen of in kleine groepen verspreid over het
land. In vergelijking met andere dieren waren het zwakke wezens. Overleven was
niet gemakkelijk. Daarom kwamen zij bijeen in steden waar ze samenwerkten om
een veilig bestaan op te bouwen. Al snel bleek dat zoveel mensen bij elkaar
niet in vrede konden leven. De stad ontaardde in een plaats waar men elkaar
bevocht, bestal en bedroog. Dit nam dermate ernstige vormen aan dat de mensheid
dreigde uit te sterven. De wijze god Zeus zag dit en besloot in te grijpen.
Hij stuurde zijn boodschapper naar de aarde met twee gaven voor de mens: schaamte
en rechtvaardigheid (Gr. Aidos en Dike). De boodschapper vroeg Zeus aan wie
hij deze eigenschappen mocht schenken, waarop deze antwoordde: ‘Aan allen,
want geen stad kan bestaan als slechts enkelen schaamte en rechtvaardigheid
kennen’.
Dit verhaal uit Plato’s “Dialogen” illustreert hoe de oude
Grieken dachten over de pijlers van hun samenleving. Elke Griek werd al op zeer
jonge leeftijd onderwezen in de morele kernwaarden, die voornamelijk bepaald
werden door Aidos en Dike. Het Griekse besef van rechtvaardigheid staat nog
steeds aan de basis van de moderne rechtsstaat. Wat rechtvaardig is of niet,
is vastgelegd in duidelijke wetten en regels. Ons persoonlijke rechtvaardigheidsgevoel
zal hier soms enigszins van afwijken, maar een zekere overeenstemming is er
wel. Die andere pijler, schaamte, laat zich niet zo eenduidig vastleggen. Wat
is schaamte? Waar komen gevoelens van schaamte vandaan? Om dit beter te kunnen
begrijpen is het nuttig eens te kijken naar de biologische oorzaken die hieraan
ten grondslag liggen. Het schaamtebegrip laat zich, zoals zoveel menselijk gedrag,
herleiden tot het biologische oerprincipe van ‘survival of the fittest’.
Kort gezegd houdt ‘survival of the fittest’ in dat de sterkste
exemplaren van een soort overleven en zich voortplanten. De zwakkere sterven
en krijgen geen nageslacht. Sterk zijn betekent dat een dier in staat is zich
aan te passen aan veranderlijke omstandigheden en beter in staat is zichzelf
voedsel, veiligheid en voortplantingspartners te verschaffen. De mens behoort
volgens dit principe tot de categorie van de hogere groepsdieren, zij hebben
elkaar nodig om te overleven. Het is voor de mens van levensbelang om deel uit
te maken van een groep.
Binnen een dergelijke sociale groep bestaat altijd een hiërarchisch systeem.
Het ene dier heeft meer status dan het andere. Kwaliteiten als kracht, intelligentie,
vruchtbaarheid en moed vergroten de status van het dier. Individuele kwaliteiten
versterken het belang van het dier voor de groep en stellen het in staat zichzelf
een hogere status te verschaffen. Zwakkere individuen verzwakken de groep. Als
een dier te zwak is om mee te komen zal het bij veel diersoorten verstoten worden.
Zwakke dieren bevinden zich zowel letterlijk als figuurlijk aan de buitenste
rand van de hiërarchie. Op de apenrots zit het vrouwtje met de hoogste
status bovenaan, met haar kinderen om zich heen. De vrouwtjes met de laagste
status zitten helemaal onderaan en lopen het meeste gevaar ten prooi te vallen
aan roofdieren. Het zal duidelijk zijn dat niemand deze zwakste schakel wil
zijn. Het is dus zaak om zoveel mogelijk status te verwerven.
Deze principes gelden ook voor mensen. Bas Haring vergelijkt dit in zijn boek
Kaas en de Evolutietheorie met het werken voor een bedrijf. Werk je daar voor
jezelf? Of voor het bedrijf? Het antwoord is in eerste instantie natuurlijk
voor jezelf, maar als het goed gaat met het bedrijf profiteert de werknemer
daar ook van. Het behalen van goede resultaten vergroot het aanzien van de werknemer
en zal leiden tot promotie. Het is dus vanuit eigenbelang nodig te zorgen dat
het goed gaat met de gehele onderneming. Ons maatschappelijk aanzien wordt op
die manier bepaald door wat wij voor de groep doen. Het goede gevoel dat wij
hiervan hebben, noemen we eergevoel. Iemand die ernaar streeft om zijn eergevoel
te versterken wil goede dingen doen voor de gemeenschap. Hij wil een sterk onderdeel
zijn van de samenleving, niet los daarvan. Eergevoel hebben, betekent belangrijk
willen zijn voor de groep.
Maar wat nu als iemand niet voldoet aan de criteria die het bedrijf stelt?
Iemand die niet kan voldoen aan de gemeenschappelijke normen zal zich een minderwaardig
lid van de groep voelen. Hij verliest zijn status, zijn eer, en zal zich schamen
ten opzichte van de anderen. Die schaamte zal men te allen tijde willen voorkomen.
Onze angst hiervoor houdt ons dan ook in het gareel, zorgt ervoor dat wij sociaal
wenselijk gedrag vertonen. Het is niets meer of minder dan de innerlijke drijfveer
om deel uit te willen maken van de gemeenschap.
Eer en schaamte zijn sterk gerelateerd aan een eercultuur, waarin het oordeel
van anderen een belangrijke rol speelt. In een dergelijke cultuur is iemands
persoonlijke eer van groot belang. Openlijk eerverlies is reden tot schaamte.
Het is zaak om niets oneervols te doen en zeker om dit niet in de openbaarheid
te laten komen. Een misstap die geheim blijft, schaadt alleen de persoon die
deze heeft begaan. Als het oneervolle gedrag bekend wordt, dan schaadt dit de
gemeenschap.
Het voorchristelijke Athene, waar het toneelstuk Phèdre van Jean Racine zich afspeelt, is een voorbeeld van een dergelijke eercultuur. Mannen verwierven aanzien door het verrichten van heldendaden en goed burgerschap. De eer van de vrouw lag voornamelijk besloten in kuisheid. In Athene stond elke vrouw in relatie tot een mannelijke burger van de stad. Zij had een mannelijke voogd (Gr. Kurios) met volledige bevoegdheid over haar. De vrouwelijke eer was sterk gerelateerd aan die van haar Kurios. Onzedelijk gedrag was een ernstige misdaad omdat dit een belediging was van de man die over de vrouw beschikte. Het was vooral zijn eer die hierdoor beschaamd werd.
Racine, klassiek geschoold als hij was, nam deze kennis over de Griekse en
Romeinse cultuur mee in zijn tekst. Meer nog dan zijn voorgangers Euripides
en Seneca kent hij zijn Phèdre een sterk schaamtegevoel toe. Zij verlangt
naar een andere man dan haar echtgenoot, maar geeft daar niet aan toe om haar
eer en die van Theseus te beschermen. Phèdre zit bekneld tussen haar
liefdevolle gevoelens voor een jongere man en haar eigen eergevoel. Een beschaming
van haar eer zou een directe aantasting zijn van de eerbiedwaardigheid van haar
man, koning Theseus, met alle gevolgen van dien. Dat Theseus, de grote held
en monsterdoder, zelf de reputatie van vrouwenverslinder heeft, lijken alle
betrokkenen verder buiten beschouwing te laten.
Op het moment dat het stuk aanvangt, heeft Phèdre haar verlangens nog
aan niemand opgebiecht. Zij zou zich dus ook voor niemand hoeven te schamen.
Toch kwijnt Phèdre vanaf haar eerste zin weg in schaamte. Haar eerbaarheid
lijkt al verloren te zijn enkel door de gedachte aan overspel. De voorvader
van Phèdre is dan ook niemand minder dan Helios, de zon, die bij alles
over haar schouder meekijkt. Hoe kan zij voor hem haar oneervolle begeerte verbergen?
De zon is elke dag weer in stilte getuige van haar innerlijke strijd. De pogingen
van Phèdre zich aan zijn blikken te onttrekken in de duisternis van het
paleis brengen haar geen gemoedsrust. Zij blijft de afkeuring voelen, die haar
het leven onmogelijk maakt. Haar eergevoel is een destructieve afgod geworden.
Een god waarvoor zij bereid is te sterven. Alleen al de gedachte aan oneervol
gedrag doet haar walgen van zichzelf. Tegelijk kan zij diezelfde gedachte niet
loslaten, bezeten als zij is door Venus, godin van de liefde. Zij wil niets
liever dan haar hart volgen, maar haar eergevoel verbiedt haar dit. De regels
die zij zichzelf oplegt, zijn haar ketenen. Ketenen die zich langzaam vernauwen,
tot zij alle levensadem uit haar persen. Phèdre is bij aanvang van de
voorstelling reeds stervende in de wurggreep van haar schaamte.
De oude Grieken wisten het al: een zekere mate van schaamte en eergevoel zijn
nodig om een samenleving in stand te houden. Schaamte zorgt ervoor dat we rekening
houden met anderen. Hedendaagse samenlevingen waar het eergevoel een belangrijke
rol speelt, zijn ontegenzeggelijk hechter en socialer dan meer liberale gemeenschappen.
Racine voegt hier echter een kritische noot aan toe: te veel schaamte beperkt
een mens in het nastreven van zijn of haar geluk. Racine sprak uit ervaring.
Zelf was hij opgevoed met het strenge geloof van het Jansenisme. Op latere leeftijd
breekt hij hiermee en stort zich in het wulpse theaterleven van Parijs. Hij
komt in contact met het hof van Lodewijk XIV, waar in die tijd een verwarrende
dubbele standaard met betrekking tot de fatsoensregels gold. Er heerste aan
het hof een strenge etiquette op het gebied van omgangsvormen, maar tegelijkertijd
nam men het niet zo nauw met de zedelijkheid. Lodewijk XIV spande hier zelf
de kroon in met de vele minnaressen die hij er publiekelijk op nahield. Met
Phèdre geeft Racine uitdrukking aan zijn eigen verscheurdheid tussen
het hedonisme van het Franse hof aan de ene kant en een sterk ontwikkeld schaamtegevoel
jegens zijn vroegere geloofsgemeenschap aan de andere kant.
Hoewel de hedendaagse Nederlander, afstammeling van een pragmatisch koopmansvolk,
waarschijnlijk een minder sterk ontwikkeld gevoel voor eer en schaamte heeft
dan bijvoorbeeld een inwoner van het oude Athene, spelen deze begrippen ook
in onze samenleving nog een belangrijke rol. Een aantal jaren geleden schaamden
wij ons massaal voor de Nederlandse soldaten in Srebrenica. De suggestie dat
de vaderlandse militairen incompetente lafaards zouden zijn, voelde voor veel
Nederlanders als een aantasting van de nationale eer. En ook wij houden er net
als aan het Franse hof en in het oude Griekenland een dubbele standaard op na.
Is het immers niet nog steeds zo dat een vrouw met veel wisselende seksuele
contacten geacht wordt zich hiervoor te schamen? Terwijl een man zich daarmee
juist een hoger status lijkt te verwerven. Met de toenemende invloed van eerculturen
in Nederland zullen we alleen maar meer rekening moeten houden met de gevolgen
van eerverlies en schaamte. Zaken als eerwraak spelen ook hier een steeds belangrijkere
rol, getuige de aandacht die hier de laatste jaren aan besteed wordt. Een zekere
mate van schaamte is nodig om een samenleving in stand te houden. We moeten
echter oppassen dat we ons hierdoor niet laten beperken in de liberale verworvenheden
van het individu. In de woorden van de bekende bioloog Thijs Goldschmidt: “Als
je je heel erg schaamt, is het moeilijk om origineel te zijn”.
- Costiaan Mesu -